het zitraam is vierkant en aan de voorzijde flauw uitgebogen, rustend op 4 lage poten, waarvan de voorste gedraaid en geplaatst onder de binnenwaarts golvende armlegstutten; de achterpoten, enigszins naar buiten achterwaarts gebogen, gaan golvend over in de rugstijlen, die flauw voluutvormig eindigen; de armleggers lopen langzaam naar boven golvend uit in de rugstijlen; ze hebben kussentjes boven het verbrede middengedeelte en eindigen vooraan in een krul met bladwerk versierd; de onderdorpel van het rugraam is flauw naar buiten gebogen, de bovendorpel vertoont dezelfde buitenwaartse welving als de stijlbeëindigingen, is glad met een rand aan het einde; zitregel is flauw gebogen; decor: bladwerk op einden van de armleggers; bekleding: rood trijp op rug, zitraam en armkussens.