zitraam aan zij- en rugkanten afgerond; voorregel recht; 4 vierkante poten, flauw naar beneden verjongend; de voorste vertonen aan 2 buitenzijden een cannelure; de achterste staan iets dichter bij elkaar en welven naar beneden iets uit, aan een stuk met de rugstijlen, die op hun beurt naar boven uitwelven en in een eenvoudige krul eindigen; brede boven- en smalle onderdorpel, iets uitwelvend, de bovendorpel daarbij schuin uitstaande en trapeziumvormig; opengewerkte middenstijl van waaruit een vaasbekroning met 3 lange cactusbladeren naar de bovendorpel oprijzen; de armleggers ontspringen vanuit het midden van de rugstijlen en buigen in de richting van het zitraam naar buiten uit en zijn bekleed met kussentjes; met afgeronde scherpe hoeken gaan ze over in de even golvende armstutten, die even voor de poten eindigen bij het zitraam; bekleding: groen gestreept trijp op zitraam en armlegkussens; decor: cannelures op poten en rugstijlen; smalle biezen van ingelegd koper op onder-en bovendorpel, voorzitregel en voorkant der voorpoten; ruitmotief in het midden van de bovendorpel.